Mijn dagboeken in Boer & Tuinder

oktober 1, 2010

Het zal niet voor subiet zijn!

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 9:40 pm

Beste lezer, tot u spreekt Bob de Bouwer. U herinnert zich nog wel hoe ik vertelde over het huis dat wij aan het bouwen zijn. We hebben er zelf heel veel aan gewerkt, maar het doe-het-zelfgehalte zakt nu zeer snel. Dit huis vertoont inmiddels de eerste tekenen van bewoonbaarheid. Er zitten ramen en deuren in, het is gevoegd, alle nutsvoorzieningen zitten mooi weggestopt onder een isolerende ondervloer en we wachten nu op de ‘plakker’.Geen nood, er zijn hier al andere katten te geselen: de melkveestal.
Mijn grootvader had 12 koeien, mijn ouders molken er gaandeweg 45. In 1984 bouwden wij een ligboxstal en zonder tegenslagen zal onze zoon Brecht dit bedrijf voortzetten. Zijn gedrevenheid in de landbouw groeit met de dag. Daarom koopt een mens wat quotum bij, er komen wat meer dieren, de voederkuilen worden hoger … Maar ook dit: de mestopslag krijgt braakneigingen, de stal raakt overvol, met alle gevolgen van dien. Het is als een etterbuil die openspat. Je moet iets doen, nu … niet direct, maar subiet. Bijbouwen dus. Onlangs was ik met Guy, vriend des huizes en veehandelaar, in de Duitse deelstaat Niedersachsen. In 2 dagen kwamen wij wel op 30 melkveebedrijven. Daar waar waren heel grote bij: 250 koeien, 400 koeien, ook een bedrijf waar bijna de klok rond gemolken werd. Boeiend om eens te zien, maar ik zou het spijtig vinden als onze zoon echt zo hevig te keer moest gaan om zijn boterham te verdienen. Wij hebben nu een bouwvergunning voor een uitbreiding van de huidige stal met twee rijen ligboxen, drie grote stroboxen, wat ruimte voor zorgkoeien en een gemakkelijk bereikbare en injaagbare behandelbox. De melktank is voorlopig groot genoeg, en de melkmachine kan nog uitgebreid worden van 2×5 naar 2×6. Eerst moet de oude bindstal afgebroken worden. Aanvankelijk hadden wij een groter plan voor ogen, voor de volledige overbouwing van de oude stal: hoger, breder, langer … Merkwaardig genoeg is het onze zoon zelf die vond dat het best wat voorzichtiger kon. Vier spanten erbij en een ronde, bovengrondse mesttank. Dat zal een stuk minder kosten dan het eerste idee. De ommezwaai kwam er na de jongerendag van Milcobel, waar Brecht met vier jonge melkveehouders naartoe trok. Vooral de gesprekken in de wagen hebben hem een en ander doen inzien. Van de vijf reizigers vonden er twee dat je maar beter niet kon bouwen als de melkprijzen niet beter werden. Gelukkig heeft de markt zich de laatste maanden toch wat herpakt.
Je vraagt dus prijs voor een eerder klein project. Vooral de bedragen voor het betonwerk in de grond maken nogal snel duidelijk: “Mijnheer, wij doen dit liever niet, wij krijgen te veel kansen voor heel grote mestkelders onder volledig nieuwe stallen! Zou je dit niet beter zelf doen? … Je kan er duizenden euro’s mee verdienen of besparen.” Ziezo, onze vakantie is al gepland: hard werken en met de blokjes spelen. Betonnen stapelblokken voor de mestkelder. De metaalbouw kan snel, maar in prefabmuren kan men nauwelijks volgen. Ach ja, we zullen die ook maar zelf metsen. Als je niet een volledig nieuwe stal bouwt, heb je maar een korte tijd om dit te realiseren. Tegen de herfst moet alles eigenlijk binnen schot zijn.
Verbouwen of bijbouwen, het is hard werken, in moeilijke en gevaarlijke omstandigheden. En intussen moet je blijven melken. De koeien kunnen nauwelijks binnen of buiten langs nooduitgangen, diepe kuilen of hoge hopen rotzooi. Als er dan maar geen lijken uit de kast vallen – zoals ondergrondse obstakels van oude stallen, elektriciteits- of waterleidingen. Het is niet hetzelfde als bouwen op een stuk maagdelijke grond.

Och ja, in september zijn wij 25 jaar getrouwd. Wij zouden het er eens van nemen. Zelfs de kinderen zeggen: “Allez, pa en ma, wij zullen het werk wel doen.” En ze stellen ons een cruise van een weekje voor op de Rijn, de Donau of de Nijl … We zullen dat zeker wel eens doen, maar ’t zal niet voor subiet zijn.

Een tiental dagen geleden kreeg ik een bizar telefoontje van mijn broer. Zijn echtgenote Marleen was in KLJ Izegem goed bevriend met Lut De Bruyne. Ook Eric heeft haar inmiddels leren kennen, want hij levert groenten op de REO Veiling in Roeselare. Het was heel slecht nieuws. Ik was echt uit mijn lood geslagen. Lut De Bruyne, mens toch. Hoe is het mogelijk, zo jong nog, zo plots. Door dit Dagboek zagen of hoorden wij elkaar geregeld. Met de andere dagboekschrijvers kwamen we ook als eens samen voor een etentje. Lut kwam je overal tegen: op de werktuigdagen, op Agribex … Ik stapte samen met haar door enkele Gentse straten op de grote antigroen betoging in mei 2003. Een paar jaar geleden zat ik naast haar op het vliegtuig richting Ierland. Lut leidde deze reis. In mijn Dagboek daarover noemde ik haar ‘onze Moeder Overste’, want zij deed dit met brio.
Langs deze weg wil ik mijn medeleven betuigen aan haar gezin en haar naasten. Laat dit mijn ultieme eerbetoon zijn aan een grote dame, die heel veel betekend heeft voor de Vlaamse landbouw en ons platteland.
– Johan Schollier

februari 21, 2010

Het verdronken land van Koning Welvaart

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 8:29 pm

Koning Winter speelt het hard vandaag. Strooizout wordt schaars. Ik heb uit goede bron vernomen dat er nu magnesiumkaïniet op onze wegen gestrooid wordt. Daardoor schiet de prijs van deze weidemeststof omhoog. Het mag stoppen met vriezen!
Je kan deze dagen niet naar je brievenbus stappen of er zit wel een pakje maïsreclame tussen. Allemaal hebben ze de beste, de best verteerbare, de VEM-rijkste, de vroegste, de gezondste … Eigenlijk kan het niet anders dan dat wij die hele ‘commerce’ voor een stuk mee betalen. Als je – ik zeg maar iets – 20 ha maïs in je teeltplan hebt, dan gaat er al een flink budget naar maïszaad. Voor mijn part mag men het zaaigoed gewoon in witte zakken leveren, maar dan liefst 25 euro per dosis goedkoper. Dat zou ons beter uitkomen in deze crisistijd.
Als occasioneel bestuurder van een hakselaar weet ik dat de beste maïs toch altijd bij de beste boeren te vinden is. Ook bij diegenen waar het meezit in de fase van de zaai, want een hevige plensbui kan al van bij de start veel schade berokkenen. Bij degenen die hun kanten verzorgen en geen hout vijf rijen ver over de maïs laten groeien. Bij diegenen waar niet de hele wendakker door akkerwinden tegen de grond getrokken is. Allemaal al meegemaakt, trouwens.
Wat je ook steeds meer tegenkomt, zijn velden die besmet zijn met rhizoctonia. In onze zwaardere en koudere gronden is deze schimmel een grote boosdoener, nogal vaak in een gras-maïscultuur. Gras en maïs zijn waardplanten van deze schimmel. Tot voor kort kregen wij er al eens mee af te rekenen in de suikerbietteelt. Ook in schorseneren of aardappelen kan de schimmel lelijk huishouden.
Ik heb een perceel waarop het de laatste tijd niet meer meeviel om maïs te telen. De maïs werd er ziek bij de voet, viel om, maar groeide dan toch krom tegen een andere plant omhoog. Eigenlijk hetzelfde beeld van maïs die in zijn jeugdgroei door een storm of onweer tegen de grond lag, maar dan toch nog min of meer naar boven groeit. Gevolg: een ongelijk veld, onafgewerkte planten en een flauwe opbrengst. Het kan zo erg zijn dat je de maïs vanuit één richting moet afrijden. Maar toen kreeg ik van een landbouwer uit Vinkt een tip met enig ‘Tante Kaat’-gehalte: vul de bemestingsbakken van de maïszaaier met kalkstikstof ‘Perkla’ of gekorrelde cyanamide en stel de machine af op 200 kg/ha. Deze meststof komt dan in de grond, op de rij, vlakbij het maïszaad. Toen ik het de eerste keer probeerde, vroeg ik me af of die het kiemende zaad niet zou verbranden. Maar nee hoor, het resultaat was ver-bluf-fend! Het hele groeiseizoen bleef de maïs erg gezond, homogeen recht en zwaar van opbrengst. Alvast een opsteker! Zaai ook niet te vroeg, want rhizoctonia slaat toe in koude periodes met groeistilstand.

Mijn uitsmijter is wat langer vandaag. Enig hersenspinsel van mijnentwege, een doordenkertje. In november maakte ik samen met Vera te elfder ure een uitstap. Waarom niet eens met de trein vanuit Dairy Station? In het station stonden tien treinen. Trein één op perron één, trein twee op perron twee, trein drie op perron drie … Aan elke trein hingen tien wagons. Op de eerste trein zat bijna niemand meer. Komt die trein het station nog uit? Hij zag er dan ook maar uit als een ‘perte totale’. Ook rond trein twee was er heel weinig beweging. Dit kon ook moeilijk anders, want hij spoorde naar ‘Het verdronken land van … weet ik veel!’ Trein drie zag er danig versleten uit. Die moet in het verleden heel veel gebruikt geweest zijn, maar nu wou iedereen er zo snel mogelijk af. Halverwege de perrons was er veel beweging. Bij de verste perrons was het dan weer wat rustiger. Trein tien heette ‘The millionnaire’ en een ticket voor deze trein was heel duur. Treinen elf, twaalf, dertien … waren nog niet binnen, maar wij zouden toch geen van deze treinen nemen.
Aanvankelijk zaten we in de laatste wagon van een trein ergens halverwege, maar die zat overvol. We stapten dan maar over in de derde wagon van een trein twee perrons verderop. De trein van vijf voor twaalf. Hierop was nog veel plaats, en hoe verder je naar achteren ging, hoe meer plaats er was. Van waar we toen zaten, konden we ‘The millionnaire’ niet zien, er stonden nog treinen tussen. De trein naar het verdronken land zien we allang niet meer, ook daar staan treinen tussen. Waarheen spoort onze trein? Dat weten we nog niet, het is dan ook een verrassingsuitstap. Pas bij de aankomst zullen we weten of het een beetje de moeite loonde. Zal hij sporen naar het land van melk en honing? Of wie weet naar het land van Koning Welvaart?
Vera zou al meer de trein genomen hebben, ik voelde daar niet zo veel voor. Zo gaat dat nu eenmaal in een huishouden. Wat was het beste? De laatste vier jaar zijn er nogal wat verloren ritten gemaakt. Den ijzeren (melk)weg heeft zijn prijzen fors verlaagd de laatste tijd, dus heeft onze uitstap nu nog enige zin? Het gerucht doet de ronde dat Dairy Station gesloten zou worden, maar daar begint men nu steeds meer over te mopperen. Nochtans zou het kalf al verdronken zijn.

– Johan Schollier

oktober 12, 2009

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 8:28 pm

’t Vliegplein
Ik heb iets unieks beleefd, beste lezer, maar eerst dit woordje vooraf.
In de jaren 83 en 93 werd onze streek doorkliefd voor de aanleg van twee gaspijleidingen. De buizen – eentje van 90 centimeter diameter en eentje van 1 meter – liggen zo’n 10 meter naast elkaar. Ons bedrijf kreeg slechts een ‘schampschot’ van deze grote werken, want er loopt slechts 55 meter gasbuis door een van onze velden. Verschillende van mijn buren zagen hun bedrijf echter tweemaal letterlijk in tweeën gekliefd. De werken waren dan ook gigantisch. De grond werd droog gezogen over het hele traject. In alle weersomstandigheden werd 10 meter breed de teeltlaag afgeschept en op grote dijken gelegd. Er was een werkzone van nog eens 20 meter voor het openvoeren van de buizen, het graven van de grachten, het aaneen lassen van de buizen, het inleggen van de pijplijn in lengten van honderden meters. Vervolgens alle ondergrond terug in de sleuven en ten slotte de teeltaarde opnieuw openduwen. De ene keer was het een modderpoel van jewelste, de andere keer een stofferige woestenij. U begrijpt dat er op deze zone een grote structuurhypotheek rust voor vele jaren. Wij zijn nu 26 en 16 jaar verder. Het traject van de buizen is aangegeven met feloranje gekleurde bakens, die vanuit de lucht goed zichtbaar zijn. Regelmatig vliegen er helikopterpatrouilles overheen, om de pijpleidingen na te zien. Ten tijde van de gasramp in Ghislenghien bijna dagelijks, want het gaat verderop over dezelfde buis. De zomer van 2003 was heel zonnig en droog, je herinnert je dat wel. Ik heb toen eens nagevraagd of ik niet met zo’n helikopter mocht meevliegen. Eerst kon dat niet, dan weer wel, maar na veel vijven en zessen over verzekering en veiligheid is het mij niet gelukt. Tot daar.
Het kan toch niet anders dan dat zo’n drastische werken hun sporen nalaten in onze velden. Nu, zoveel jaren later, is er van op de begane grond niet veel meer te merken. Alleen in zeer droge of zeer natte periodes worden wij toch met het verleden geconfronteerd. Loonwerkers weten maar al te goed waar de buizen liggen. Zo kan je met een vat mest of een kar maïs plots doorslaan tot op de assen, met alle geknoei vandien. In droge perioden zijn lichtere oogsten boven de buizen de regel. De capillair opstijgende vochtvoorziening zal toch nooit meer dezelfde zijn, tenzij misschien over heel wat jaren.
Het is nu opnieuw zeer droog. Komt er nu toch wel iemand vragen of hij geen gemaaide weide kan gebruiken om op te stijgen en te landen met zijn ‘vroemtuig’. Natuurlijk kan dat, maar ik dacht daarbij onmiddellijk aan de buizen. Zeg wel nooit zomaar ‘vliegmachien’ tegen een paramotor trike. Het is een vliegend wonder! Het toestel weegt amper 165 kilo en heeft een parachute of parapente in de vorm van een omgekeerde hangmat. Een driewielig onderstel – dat een beetje doet denken aan de gocarts op de zeedijk – met daarop van achteren een vinnige tweetaktmotor en een vierbladspropeller van anderhalve meter diameter! Een paar boordinstrumenten, een noodparachute, een helm, een windbril, een radio – zodat piloot en passagier met elkaar kunnen praten – en heel veel touwtjes … Meer is het niet, maar in een paar seconden vlieg je 150 meter hoog, tegen gemiddeld 70 kilometer per uur. Rondom jou alleen de echte open ruimte en diep onder jou prachtige beelden. Alles is zo mooi vanuit de lucht, zo perfect afgelijnd. De vuile kantjes zie je niet. De beroemde Omegabocht in de Leie, het Ooidonkkasteel en zijn tuinen, de zonsondergang …
Echt opvallend zijn de vele zwembaden bij de villa’s in Deurle en Sint-Martens-Latem, ja zelfs in ons dorp Sint-Martens-Leerne. Ons dorp deelt duidelijk mee in het residentiële karakter van onze vele bekende buurdorpen. Wij leven in een weelderige tijd. Als je bedenkt dat mijn grootouders nooit gevlogen hebben en je nu in je achtertuin de lucht kunt ingaan? The sky is the limit! Ons hele gezin heeft meegevlogen, één voor één, en iedereen was ‘in de wolken’.
Oh ja, de buizen! Wel, je zag ze heel, héél goed liggen. Soms heel scherp, elke buis alsof je met röntgen door de bodem keek. Soms twee vagere maar bredere stroken en op nog andere plaatsen zijn de twee stroken samen geslibd tot één brede band, met duidelijk flauwere gewassen. Op andere plaatsen zie je dan bijna niets. Waren de werkomstandigheden er beter of schenkt de boer er meer aandacht aan de humustoestand van zijn grond?
Voor de weide waar wij opstegen en landden, had ik nog niet echt een naam voor de boekhouding, de verzamelaanvraag of mijn bemestingsregister. Andere percelen hebben hier een naam: ’t Viergemet, de Halsbrug, de Quatem, de Snellaert … Wel, dit probleem is van de baan: ’t Vliegplein! Met een zeer hartelijke dank aan piloot Stefan Vercambre.

– Johan Schollier –

juli 17, 2009

Het kieken en de wetgevende macht

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 10:29 am

Beste lezer, je vindt niet altijd even gemakkelijk een onderwerp voor je dagboek, maar soms bots je er tegenaan. Dat overkwam mij op 23 mei. Uit vorige dagboeken weet u dat ik af en toe en hakselaar bestuur, want soms help ik een loonwerker met chronisch personeelsgebrek.
Ik was dus met zo’n tuig onderweg van Hansbeke naar Zomergem. Net over de brug van het kanaal verandert de weg er in een schaduwrijke, smalle dreef. Ik kwam uit de felle zon het donkere gat ingereden. Een tegenligger – een tractor met sproeier – had er zich aan de kant gezet. Ik had de tractor gezien maar niet het spuittoestel, dat nog eens zo’n halve meter uitstak. Ik had het echt niet gezien; in één kwak lag zijn volledige sproeiraam tegen het asfalt! Miljaar … Had ik niet met open deur gereden, dan had ik het niet eens gemerkt en was ik gewoon doorgereden. Maar ik had ‘iets’ gehoord en ik was wat doorgereden om een parkeerplaats te vinden. “Gaat dat kieken nu nog doorrijden ook?” schreeuwde de boer tegen de twee chauffeurs die met mij mee waren.
Enkel op mijn band kon ik een afdruk zien: had ik drie centimeter meer naar rechts gereden, dan was er niets gebeurd! Maar goed, dit was de eerste keer in de dertig jaar dat ik een hakselaar bestuur dat de loonwerker door mijn fout de verzekering moest aanspreken. Ze mogen dus eigenlijk niet klagen.
De boer met de tractor was onderweg van Sint-Laureins, op de grens met Nederland, naar een perceel maïs op de grens van Deinze en Kruishoutem. Dat is 45 km! Hij had dus ongeveer twee derde van dit traject afgelegd en mocht nu onverrichter zake zijn terugreis aanvatten, met een sproeier in twee delen. Nog maar goed dat er geen spuitstoffen in het vat waren of er was wel degelijk sprake geweest van een ernstige puntvervuiling, want ook de aanzuigfilter werd afgerukt. De boer tilde het zwaarst aan het feit dat zijn maïs nu niet gesproeid kon worden en die had dat dringend nodig. Uit eerlijke schaamte stelde ik voor dat ik zijn maïs zou sproeien. Zo gezegd, zo gedaan. ’s Anderdaags ben ik samen met hem naar de zuidkant van Deinze gereden, met mijn sproeier – een mooi toestel dat ik enkele jaren geleden tweedehands op de kop kon tikken. Toen de boer dat zag, zei hij vlakaf dat ik zijn toestel beter helemaal naar de vaantjes had gereden.
Maar nu komt het. Waarom bewerkt een boer een veld op zo’n grote afstand? Waarom spreekt hij hiervoor geen loonsproeier van ter plaatse aan? Wel, dat is een bizar verhaal. Hij werd onteigend op de wijk ’t Zandeken in Evergem, waar men inmiddels het Kluizendok is beginnen graven, voor de uitbreiding van de Gentse haven. Hij heeft dan een ander bedrijf overgenomen in Sint-Laureins. Als gevolg van die onteigening kreeg hij van de VLM andere gronden toegewezen, en die liggen in Deinze. Ben je daar dan mee geholpen? “Als je jaren op de wip van een onteigening zit, neem je alles mee waar je kans van krijgt”, aldus die boer. Je leert leven met die afstand. Omdat die gronden dan ook nog door Pier, Pol en Jan gebruikt werden, hebben ze een ernstig onkruidprobleem. Daarom wou hij de zaak zelf in handen nemen, wat ook te begrijpen is.
Zo zie je maar dat je in Vlaanderen nooit je boontjes te week moet leggen op een stuk grond. Ze kunnen van overal komen. Vlaanderen is te klein voor de ondernemende Vlaming en het zal steeds méér te klein worden. Jaren geleden kocht de VLM in Deinze de Stockstormhoeve, met meer dan 35 ha grond erbij. Dat ligt nogal moeilijk in Deinze want er zat toen een jonge boer op dat bedrijf en ook hij moest zijn biezen pakken! De gronden zouden als grondenbank dienen voor de aanleg van het Deinse en Gentse stadsbos. Maar daar kwam nog niet veel van in huis – althans niet van die ruilen, wel van de bebossing. De Deinse boeren vertrouwen de VLM niet meer. Volgens de laatste ontwikkeling komen er nu vijf grote serrecomplexen op de Stockstormhoeve. Maar dat is uiteraard ook landbouw.
Wij zijn een huis aan het bouwen. Na 25 jaar boeren mag het wel eens iets anders zijn dan een stal of een loods. Nu de banken zo knoeien met onze zuurverdiende spaarcenten, is dit misschien het beste wat je kan doen. Een stulpje voor onze oude dag, als ’t God en nog een paar anderen belieft. Tot nu toe hebben we bijna alles zelf gedaan. De ruwbouw is klaar en nu plaatsen we het dak. Zo weet u meteen waar al onze ‘vrije’ tijd en ook wel een flink stuk van onze vakantietijd naartoe zal gaan. Het geeft wel een goed gevoel hoe je samen met je gezinnetje een huis uit de grond puurt. Ook mijn vader helpt wel eens mee, maar die heeft als gepensioneerde bijzonder weinig tijd, dat begrijp je wel. De belangrijkste pion in dit alles is onze zoon Brecht, die even in de bouw heeft gewerkt. Het ziet er beetje bij beetje naar uit dat hij de hoeve hier wel zal voortzetten en dan moeten wij plaats kunnen ruimen. Het zou de zesde generatie zijn van vader op zoon in lijn. Het doet mij een beetje denken aan een spreuk die hier vroeger op de schouw stond: ‘Daar alleen kan liefde wonen, daar alleen is ’t leven zoet, waar men stil en ongedwongen alles voor elkander doet.’ Mijn echtgenote Vera ziet het nog eenvoudiger. Onlangs bij een discussie over de kleur van het voegsel: “Tut, tut, tut … jullie zijn de uitvoerende macht. Ik ben de wetgevende macht!” … Maar dat wist ik natuurlijk allanger.
Ach, ’t leven kan toch schoon zijn! Prettige vakantie, en vergeet vooral niet ook echt vakantietijd te nemen.

– Johan Schollier

mei 8, 2009

De betaallandbouw van McCarthy

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 12:00 am

Onlangs kwam er hier een Pool op het erf gereden. Van op de straat zag hij dat wij naast een grotere vacuümtank nog een kleintje hadden staan en hij vroeg of we die niet verkochten. De man werkt hier in België, maar telkens als hij teruggaat naar Polen neemt hij een mestvat mee, liefst tussen 3000 en 5000 liter. Hij neemt er de wielen af en stopt die in een bestelwagen. De romp gaat op de aanhangwagen en zo vertrekt hij ermee voor een tocht van 1700 km. Een tijd geleden trokken kleine melktankjes naar Polen; nu zoeken ze mestkarren. Zo staan er veel te verkommeren in Vlaanderen, maar je moet ze vinden natuurlijk. De man blijft me bellen of ik er geen weet staan. Ik dacht: “Wacht maar, manneke …” Hij heet Andrej, hij spreekt vloeiend Frans en zijn nummer is 0477 47 13 78. Veel geeft hij er niet voor, maar bedenk dat er nog een tijd kan komen – zoals wel vaker gebeurt – dat je nog geld moet toeleggen om het kwijt te raken.
Op de valreep van het voorbije melkjaar kregen wij, voor de vijfde maal de voorbije winter, een onverwachte controle. Ze hadden van Brussel de opdracht gekregen omdat wij een bepaalde maand 31% meer melk hadden dan dezelfde maand het jaar voordien. Hoewel diezelfde mensen een maand eerder al geweest waren, werden dieren en kaarten opnieuw geteld. Melken we geen kamelen of ezelinnen tussen de koeien? Is de tank wel groot genoeg? Staan er geen ketels of kannen om dit kleinood in zijn inhoud bij te staan? 31%, da’s veel natuurlijk. Was ik dan vroeger slecht bezig? Drie jaar geleden geluk gehad met het geslacht van de kalveren, veel vaarsjes. Het was eigenlijk te voorzien dat er een tekort aan vaarzen zou komen. Nu het quotum voor het vierde jaar op rij niet vol zou geraken, hebben we toch maar alles aangehouden. Maar er is meer: gemengd voederen en rechte kuilranden voor de smaak. Wij hebben een nieuwe voederbakmenger gekocht. Al het voerwerk gebeurt nu met hetzelfde tuig. Onze zoon heeft de voorbije winter gevoederd en hij heeft dat blijkbaar heel goed gedaan. De zoon doet het beter dan zijn vader. Goed zo, zo moet het zijn. Net zoals ik meer uit de koeien moest puren dan mijn vader. Maar er is nog meer: het was onze eerste winter met zachte stalmatten en naast vaste borstels nu ook een roterende borstel. Extra wellness voor de koeien, het zal ook wel meegespeeld hebben. En natuurlijk: het grote verschil tussen remmen en doormelken … Al die dingen samen.
Tegenover een literrecordmaand voor ons, plaatst de melkerij een diepterecord voor de melkprijs. Wie nu niet veel liters heeft, waarmee betaalt die dan de toevloed van voorjaarsfacturen? Met spaargeld? Het zal groeien worden of sterven. Groeien van groot naar groter! Van klein naar groot, vergeet het maar. Welke investering kan je dragen met zo’n melkprijsje? Hoe moet het verder? Ieder jaar gokken? Boerenbondconsulent Jan Halewyck verwacht dat de resterende quotumjaren nog slechts eenmaal vol zullen raken. Nu nog bijkopen? Natuurlijk kochten wij ook quotum aan, maar steeds met mondjesmaat. Ik ben altijd bijzonder sceptisch geweest over onstuimige quotumaankopen. Toch zullen er boeren zijn die meer geld geven aan derden dan hun eigen ouders kregen voor de overname. Als onze kinderen op onze boerderij willen boeren, zullen we een en ander door de vingers moeten zien of er is geen doen meer aan … Een bakker, een slager, een apotheker en een boer starten een zaak en da’s duur. De eerste drie kunnen aan de slag, maar de boer staat nog nergens. Hij heeft nog een fortuin nodig voor luchtbellen en papieren bestanden. Nu het quotum op apegapen ligt, slaat deze gekte over op NER’s. Ik noem dat betaallandbouw en daar ben ik vierkant tegen. En dan maar klagen dat men elders in de wereld goedkoper kan produceren. Het is hier hoe dan ook de duurste regio ter wereld op te boeren. Wij hebben ons lot deels in eigen handen.
Ik had hier nog wat spuitstoffen voor de suikerbietteelt. Die teelt is ons, zeg maar, afgepakt. Ik heb die gesleten aan een boer aan de andere kant van Deinze, waar de bieten wel nog opgehaald worden. Ik ken dat bedrijf al langer, maar ik kwam nooit eerder op het erf. Het is een pracht bedrijf. Nog in puur landelijk gebied, oud Vlaams en toch heel modern. De beste grond in grote blokken rond het erf. Het gezin heeft twee zonen, jonge twintigers. Toch heeft mijn collega geen opvolgers. Zij zouden nog wel boeren, maar zullen het uiteindelijk niet doen vanwege de paperassen en de overheidsbemoeienissen. Ik vind dat erg, zo’n schoon bedrijf! Waar gaat dat naartoe? Waar zijn wij mee bezig? Waar gaat Vlaanderen zijn boeren blijven halen? Die jonge mensen zijn niet gek. Ik kan het begrijpen: kiezen voor een leven ‘onder de sloef’! Werkt onze overheid met een geheim McCarthyplan om hier op een subtiele manier de boeren weg te ruimen? McCarthy was een meedogenloze Amerikaanse communistenjager. Ze gaan er nog in slagen ook, als ze de jonge mensen de moed blijven ontnemen. Moeten wij niet dringend een collectieve ongehoorzaamheid organiseren en heel dit systeem aan onze laars lappen? Een geweldloze Boerenkrijg? Het zal niet lukken zeker? Het is mooi in de pas lopen of … geen premies! We zitten vast. Zelfs de politici krijgen last van controleziekte en zetten privédetectives in. Verdorie, zouden wij ook niet een detective op onze melkerijen zetten?
– Johan Schollier

maart 20, 2009

Schatjes van patatjes

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 9:28 pm

Deze keer hoefde ik echt niet lang na te denken over de titel van mijn dagboek. Het ligt zo voor de hand, ik kon er zelfs niet om heen. De AGRA-vrouwen van het gewest Deinze-Zulte brachten een bezoek aan het aardappelverwerkende bedrijf Lutosa in Leuze-en-Hainaut. Leuk om weten: Lutosa is de Latijnse vorm van Leuze. Ook een paar echtgenoten hadden de moed om met de ‘Boerinnenbond’ op zwier te gaan. Ik alvast ook, want ik ben altijd op zoek naar dagboekmateriaal, en eerlijk gezegd ging ik ook uit interesse mee. Ik wou wel eens zien wat er met een vracht aardappelen van 30 ton gebeurt nadat die onze boerderij verlaat.
In 2001 heeft Lutosa 37 miljoen euro geïnvesteerd in de bouw van een nieuwe productielijn voor voorgebakken en diepgevroren frieten. Het is die lijn die wij bezocht hebben, want het hele bedrijf bezoeken in één dag is niet te doen. Er is nog een grote site in Sint-Eloois-Vijve en naast frieten maken ze er nog een heel gamma van voorgebakken producten op basis van verse puree: aardappelnootjes, denappeltjes, hertoginnenaardappeltjes, ovenkroketten en gratins.
Alles begint met de aankomst van de grondstof: onze aardappel, liefst 680.000 ton per jaar of 25% van de Belgische productie. Die koopt Lutosa aan bij handelaars enerzijds (55%) en bij 350 landbouwers die contractueel leveren anderzijds (45%). Het bedrijf werkt voor 95% met de variëteit Bintje. Van 15 juli tot bij de oogst van het Bintje gebruiken ze de vroege rassen Première, Fresco en Anosta. Landbouwers en handelaars voeren continu aan. Tijdens de rooimaand oktober worden de grote opslagplaatsen van het bedrijf zelf gevuld om de continuïteit te verzekeren. In alle sites samen kunnen ze 90.000 ton veldgewas stockeren. Het bedrijf draait immers de klok rond. Enkel op zaterdag is er onderhoud en de zondagmiddag om 14 uur start er al een nieuwe week.
De werkplaats die wij bezochten, is in zijn soort een van de modernste ter wereld. Ze kenmerkt zich door de zorg die er besteed wordt aan hygiëne en door de extreme vorm van automatisatie. Er werken 450 mensen en toch zie je in de productie heel weinig mensen. Je geraakt er niet zomaar binnen. Elke bezoeker moet door een hygiënesluis in bedrijfskledij en met een mutsje op het hoofd. De wanden, de machines, bijna alles is in inox.
Nu wil ik even de productie beschrijven in een notendop. De eerste fase is de controle van de aangevoerde aardappelen. De drie belangrijkste parameters zijn de grootte, het drogestofgehalte en de bakkleur. Enkel aardappelen van een optimale kwaliteit gaan door naar de frietproductie, de rest gaat in vlokken of puree. In een tweede fase worden de aardappelen gewassen en oppervlakkig gestoomd, waardoor de schil loskomt. Die schil wordt er afgeborsteld en de aardappelen worden opnieuw gewassen. Nu volgt een eerste optische controle. Camera’s en lazers sporen beschadigde, misvormde of rotte aardappelen op, maar ook vreemde voorwerpen. Die worden met een persluchtstoot verwijderd. Dan worden de aardappelen gesneden tot frieten. Dat gebeurt met watermessen en krachtige pompen. Tegen 120 km per uur worden de voorgesorteerde aardappelen door conische buizen gestuwd; daardoor vliegen de aardappelen steeds in hun langste richting door de messen. De vers gesneden frieten worden dan gekalibreerd en getrieerd op lengte en dikte.
Dan volgt er een tweede optische sortering. Bij het minste foutje aan een friet wordt die eruit geblazen. Vervolgens worden ze geblancheerd in een warmwaterbad met stoominjectie. Dan worden de frieten gedroogd in een stroom van warme droge lucht, om vetabsorptie te beperken en de knapperigheid te verbeteren. Hierop volgt het bakken van de frieten, gedurende één tot anderhalve minuut in plantaardige olie van 160 à 170 °C. Ontvetten gebeurt met warme lucht.
De frieten moeten nu zo vlug mogelijk afkoelen. Een diepvriestunnel van -50 °C brengt het afgewerkte product in een mum van tijd op -18 °C. Er volgt nog een derde optische controle. Rest nog de verpakking: per soort, per gewicht, per lengte, per kleur, per klant, per land … Alles gaat eerst in zakken en vervolgens in dozen en uiteindelijk belandt alles op een pallet. Ik zag zelfs dozen met Chinese lettertekens. Bij dit laatste proces was er geen mens te bespeuren, alles is gerobotiseerd. Zestien ton afgewerkte producten per uur belanden voor hun laatste reis in een van de grootste geautomatiseerde vrieskamers ter wereld: 46.000 pallets.

Het is zondagmiddag als ik dit schrijf. Ik heb een neef in Kruishoutem, die er een Avevezaak runt. Hij start een tweede vestiging in de Vlaamse Ardennen. Vandaag is het er demodag. Een automatische meststoffenverlading wordt officieel in gebruik genomen. De boer kan er meststoffen ophalen zonder dat hierbij andere personen aanwezig hoeven te zijn. Ook bij onze toeleveranciers blijft de tijd niet stilstaan. Na de geld-, brood-, versemelk- of aardbeienautomaat doet nu blijkbaar ook de stikstofautomaat zijn intrede. Veel succes aan deze jonge mensen! Ik kom nog eens af. Kijk, ik ben al weg.

– Johan Schollier

oktober 31, 2008

“Geen tijd voor ontbijt, ik moet gaan”*

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 12:00 am

Zonet kregen wij in de bus een uitnodiging van KBC voor een Infosessie Melkvee ‘Zijn schaalvergroting en arbeidsvreugde te combineren?’ Tegenwoordig lijkt het wel een rage! Inkomensoptimalisatie, groeimogelijkheden, megabedrijven …
In het laatste nummer van Melkveebedrijf, een onafhankelijk maandblad voor de melkveehouderij, staat een reportage over het melkveebedrijf van de familie Tamminga in Friesland. Dat is toevallig een van de bedrijven die wij de voorbije zomer bezochten. Ze hebben daar al een melkrobot, een biogasinstallatie en … 225 koeien. Dochter Anke zal het bedrijf overnemen en de ‘oriëntatiefase’ – zo noemen de Nederlanders dat – voor uitbreiding naar 500 koeien over twee tot drie jaar is begonnen. Allez, vooruit!
Bij ons loop het niet zo’n vaart, maar hier en daar hoor je al eens iets over 150 of 200 koeien, over een tweede bedrijf of over 1000 zeugen plus afmesten. In gerechtelijke termen spreekt men in zo’n geval over een ‘ondraaglijke drang tot het plegen van …’. Ik krijg de indruk dat sommige boeren echt wel last hebben van een ondraaglijke drang naar groei.
500 koeien? Waarom 500? Geven we zo de zuivelindustrie niet de pap in de mond om de melkprijs te laten dalen? De boeren zullen wel naar de bank stappen en groeien. Zouden we niet beter een schaarste creëren? Vorig jaar was daar maar even sprake van en de melkprijs vloog de hoogte in. Maar nee, zo werkt het niet: in de landen om ons heen groeit alles nog veel vlugger. Ach ja, ik weet ook wel dat groei een fundament is in de economie.
Mijn grootvader had 20 koeien, mijn vader 45 en wij bouwden in 1984 een stal met 74 ligboxen. Da’s telkens zowat verdubbelen, in periodes van 25 à 30 jaar. Het is niet mogelijk dat diegene die ons opvolgt met ons aantal koeien verder kan; maar tegenwoordig lijkt verdrie- of verviervoudigen in één ruk de norm. Bij mijn weten heb ik zelf altijd koeien gehouden om te leven, maar nu zijn er blijkbaar die leven om koeien te houden.
Waarschijnlijk beginnen de eerste symptomen van bejaardheid zich bij mij te manifesteren maar ik voel absoluut niet de behoefte om zulke sprongen waar te maken. We kennen ze allemaal, die hectische momenten. Je bent volop maïs aan het hakselen, of – erger nog – je staat klaar voor een feest, moet er nu toch wel juist een koe kalven! Met een keizersnede dan nog! Geen tijd voor ontbijt, ik moet doorwerken! Een gezwollen oog, een gedraaide maag, een dikke poot, een baarmoedertorsing … als het eens begint! Dan denk ik wel eens: “Wat moet het dan niet zijn met dubbel zoveel koeien?” Jonge mensen, en da’s maar goed ook, die zien het helemaal zitten.
Maar er is meer. In 1984 koste een stal volledig afgewerkt 2,5 miljoen frankskes. Als ik vandaag de stallenbouw zie: drie miljoen liter onder de grond, zo groot en zo duur als het gebouw dat erbovenop komt en veelal sleutel op de deur. 500.000 euro? Of meer? Dit is bijna het tienvoud! Is de winst per liter nu zoveel gestegen? Helemaal niet, dus moeten wij groeien.
Het zijn vreemde tijden tegenwoordig. Fortis wou de grootste worden, deed een overname, maar kon ze niet betalen. Het gevolg kennen wij allemaal. Vorige zomer – nog maar zo kort geleden – dachten wij allemaal dat de graanprijzen nooit meer zouden of mochten dalen. Maar wat zien wij vandaag?
Wat heb ik nu eigenlijk allemaal op papier gezet? Niets nieuws, eigenlijk. Ik zal een slechte dag hebben. We zullen wel zien hoe het verder moet en dat was ook zo toen wij eraan begonnen. Ik wil jonge mensen niet ontmoedigen, bijlange niet! Ik heb alleen mijn twijfels over dat grote en dure geweld. Langzaam groeien, bestaat het nog? Maar alles zal wel blijven groeien, naar ieders vermogen en goeddunken. The sky is the limit.
Er is maar één ding dat niet kan groeien: onze aardbol. Die wordt te klein, krijgt het te warm, is ziek en krijgt het steeds moeilijker met de meer dan zes miljard tweevoeters op zijn korst.
Toe Schollierke, stop ermee. Het is genoeg geweest. Ga maar eens luisteren op die vergadering, op 6 november om 20 uur in zaal Mantovani in Oudenaarde.
– Johan Schollier

* Hans de Booij en Boudewijn de Groot zingen deze regel in het liedje ‘Annabel’

augustus 29, 2008

Is het niet versleten, het is verouderd

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 12:00 am

Is het niet versleten, het is verouderd
Om de twee jaar richt onze plaatselijke Aveve-afdeling een driedaagse uitstap in – een mix van bedrijfsbezoeken en een vleugje toerisme. Dit jaar was de bestemming Friesland. Onderweg, bezochten we een bedrijf in Noord-Holland met meer dan 50 hectare bloembollen. Op het moment van ons bezoek lagen alle tulpenvelden er afgeschaard bij: de bloemen waren machinaal afgeknipt, enkel de bladeren en de stengel blijven staan. De tulp vermeerdert zich dan door knolgroei, niet door bestuiving van de bloem. Men laat de bloemen enkel uitbloeien om via bestuiving nieuwe variëteiten te ontwikkelen. De bedrijfsleider had het over 3000 (!) tulpenvariëteiten. Het moet een kleurenpracht zijn in april wanneer alle tulpen bloeien. Bij het rooien is de knol eigenlijk een cluster van vijf tot zeven knollen of meer, die van elkaar gescheiden moeten worden. Er komt enorm veel grond mee met de knol; meer dan 60 procent tarra. De grond keert terug naar de velden. In grote loodsen op de hoeve worden de bloembollen uitgeschud, gescheiden en door verwarming gedroogd om de knollen van hun schutbladeren te ontdoen (denk aan uien). Ze worden gesorteerd volgens grootte, geteld en verpakt. De kweker vertelde dat er voor deze job geen Nederlanders te vinden zijn. Net zoals er bij ons overal Polen opduiken, werkt dit bedrijf het hele jaar door met een twintigtal Portugezen.
Melkvee troef natuurlijk in Friesland. Kan dit gebied eigenlijk voor iets anders dienen? De hoeven dicht bij elkaar, maar erachter een schier eindeloos hinterland met grasland en weiden. Toch ook behoorlijk veel maïs op de lichtere gronden. Het land is zo plat als een biljart en doorsneden met kanaaltjes en grachten die altijd vol water staan. Toch was droogte de rode draad doorheen ons bezoek. De Friezen klaagden over de droogte, die zijn voorgaande niet kende, en dat zag je ook aan de weiden. Een boer durfde zijn koeien niet buiten laten omdat de barsten in de klei zo groot waren dat de koeien hun poten konden breken. Hoe dan ook blijven in steeds meer bedrijven de koeien het hele jaar door op stal. Van de zeven bedrijven die we bezochten, kwamen bij vier de koeien niet meer buiten. Ze gaan heftig tekeer die Friezen! Bedrijven met 250 … 300 … 450 koeien, heel gewoon. Minder dan 100 koeien bestaat daar bijna niet meer. Onder het motto ‘Is het niet versleten, het is verouderd’ en door een ander fiscaal systeem is er steeds zwaar geïnvesteerd in quota, mestrechten, gronden, melkwinning, graslandmateriaal, injectoren … Groei, groei en nog eens groei, daar zijn ze steeds over bezig. Diegene met 250 koeien spreekt van 400 koeien, diegene met 400 koeien droomt luidop van 800 koeien … Om u een idee te geven: een boer had een melktank van 32.000 liter, maar die was voor drie dagen net iets te klein. Maaicombinaties van twaalf meter, dito schutters en harken. Een zelfrijdende mengvoerwagen of een zware shovel, de normaalste zaak van de wereld.
Ondernemen … dat woord heb ik dikwijls gehoord. Al dan niet in maatschap: vader, zoon, zoon. Broer, broer. Broer, schoonbroer. Op twee bedrijven gehoord van uittredingen, met alle financiële gevolgen van dien. Alle melksystemen gezien, behalve de ‘gewone’ visgraat. 2×15 zij aan zij, quick in out. Binnencarrousel, 36-stands buitencarrousel. Als ik moest kiezen, zou ik zeker niet voor een buitencarrousel gaan: de koeien staan met hun kop naar het middelpunt van de cirkel. De melker loopt op de buitenste (langste) omtrek; hij moet een marathon lopen als één van die koeien eens aftrapt – als hij het al ziet aan de andere kant van de cirkel. Bovendien moeten de koeien achteruit stappen om de carrousel te verlaten. Bij een binnencarrousel staat de melker in het midden en ziet hij alle uiers. Op bijna alle bedrijven waren vaste werknemers in dienst, soms tot zeven man. Op een nagelnieuw bedrijf was de boer helemaal niet te zien. Een manager runde het bedrijf! Op de laatste hoeve werden de 250 koeien deels ‘traditioneel’ gemolken en deels automatisch. De 65 productiefste koeien konden door de robot stappen.
Heel interessant vond ik de biogasmestvergisting. Ook dit was nog een grijze vlek in mijn hersenen. Ik heb gezien hoe twee gasmotoren van 350 en 500 pk generatoren aandreven. Tien procent van de geproduceerde elektriciteit was voor het bedrijf zelf, de rest kon op het net. In ons dorp wordt momenteel zo’n bedrijf gebouwd. Nu weet ik het zeker, die kerel zal slagen.
Na zeven bedrijven op drie dagen vraag je je af waar je zelf staat met je 65 koetjes. Maar wij zijn wel een gelukkig melkstel, zonder vaste werknemers en hoge schuldenbergen. Qua toerisme onthoud ik vooral dit: de Zaanse schans in de buurt van Amsterdam – een soort Bokrijk. Oude, traditionele huisjes, achttiende-eeuwse windmolens … Hollandser kan niet.
Toeval wil dat er op het water een soort Love Parade doorging. Niet met technomuziek en bulderende bussen, maar versierde boten met André van Duyn- en André Hazes-toestanden. Het krioelde er van het volk.
Een Hollander heeft nu eenmaal niet veel nodig om plezier te maken.

– Johan Schollier

mei 23, 2008

Algemeene landbouwopneming 1846

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 12:00 am

Alle dagboekschrijvers hebben hier hun hartje al eens gelucht over de steeds groeiende papierberg. Mijn papieren mestvaalt blijkt eindelijk eens bedwongen te zijn. De bedrijfsboekhouding is – een beetje laat – opgestuurd naar Leuven, de verzamelaanvraag, de perceelsregistratie van de Mestbank …
Tegenwoordig stap je met bibberende benen naar je brievenbus. Nog spannender wordt het als de postbode met zijn brommertje voor de stal stopt. Een aangetekende brief! Wat nu weer? Overlapping? Superheffing? Ook de meitelling kregen wij nu in de bus. De decembertelling werd al enkele jaren geleden afgeschaft, naar het schijnt omdat onze landbouw te gespecialiseerd is geworden. Vroeger vond je zowat alles op elke boerderij: koeien, paarden, varkens, kippen … en wie zaait er nu nog haver, rogge, rapen of voederkolen? Of wijmen? Als Vlaamse boer heb je nu toch het tellingformulier in huis, dus kijk het maar eens na – onder rubriek 4.15 ‘Andere blijvende teelten’. Ik wist het ook niet, maar wijmen zijn twijgen waarmee manden worden gevlochten. En nu je dit formulier toch bij de hand hebt, het lijkt wel een overzicht van alles wat de land- en tuinbouw te bieden heeft. Ideale inspiratiebron voor wie op zoek is naar alternatieven: kleinfruit, pitfruit, kerstbomen, teelt van champignons, rabarber …

Mijn vader heeft thuis een boek in de kast liggen: Geschiedenis van de gemeenten van de provincie Oost-Vlaanderen. Arrondissement Gent, met ook de geschiedenis van ons dorp, Sint-Martens-Leerne. Ook daar vind je een landbouwtelling in, zij het uit 1846. Ik citeer uit deze landbouwtelling in het Oud-Vlaams: “Algemeene landbouwopneming 1846: 97 zoo groote als kleine boerderijen, 45 paarden, 277 koppen hoornvee, 73 kalvers, 151 varkens en 15 geiten, 145 mannen en 135 vrouwen, leden des gezins. 47 mannelijke en 33 vrouwelijke loontrekkende dienstlieden waren bestendig met den landbouw bezig. Haar grondgebied eene oppervlakte beslaande van 378 hectaren waren bezaaid met 50 ha 26 a tarwe, 95 ha 48 a rogge, 8 ha 25 a met gerst, 21 ha 18 a met haver, 5 ha 99 a met boekweit, 1 ha 93 a met koolzaad, 22 ha 6 a met vlas, 28 ha met beetwortels, 31 ha 55 a met aardappelen, 24 ha 37 a met klaver. De uitgestrektheid der weiden en meerschen besloeg 24 ha 29 a, der boomgaarden 17 ha 84 a, der tuinen 3 ha 48 a, der bosschen 15 ha 04 a en der ledig liggende en ongebruikte landen 19 ha 84 a. De landen golden er gemiddeld 3500 franken de hectare in eigendom en 80 franken in pacht. Het dagloon der veldarbeiders bedroeg sedert 1830: voor de mannen 1 frank 9 centiemen, en voor de vrouwen 89 centiemen, zonder de voeding …” Mens toch, wat een pallet van teelten in die tijd! En, maar liefst 97 boerderijen! Nu lijkt alles hier beperkt tot maïs, aardappelen, suikerbieten en tarwe. Nu zijn we nog met zes boeren, en die zullen samen wel meer dan 500 stuks ‘onthoornd’ hoornvee hebben!
En het boek gaat nog verder terug in de tijd. In 1330 heette ons dorp Lederne Sancti Martini, later Sente Martins te Lederne. Ik citeer. “Op 700 meters van den boord der rivier de Leie. Ten oosten van de kerk is de verhevenheid des bodems dezer gemeente 6 meter 80 boven de lage zee te Oostende. Zij ligt op 51°0’51” poolshoogte en 1°14’5” ten oosten der middaglijn van Parijs en is van de stad Deynze, de hoofdplaats des kantons waaronder zij schuilt, zes kilometers afstandig” Ik vind ook een beschrijving van een hoeve – ze bestaat niet meer – uit het jaar 1417, nog met andere maten en munten. “Goed te Quaethem, 19 bunders 300 roeden groot, waarvan de jaarlijkse pachtsom in 1450 negen pond en dertien schellingen beliep.”
Nog iets merkwaardigs. In 1575 spreekt men al van percelen die ‘Den Snellaert’ en ‘Den Quaethem’ heten, toevallig percelen die wij in gebruik hebben. Nu, meer dan 430 jaar later, gebruik ik deze namen nog in mijn bemestingsregister.
In 1635 waren er in ons dorp 2 bierbrouwerijen, 2 stokerijen en 1 ameldonkfabriek (stijfselfabriek) en 1 windmolen. In 1767 waren er in ons dorp 52 weefgetouwen. Op 1 januari 1869 bedroeg de bevolking in Sint-Martens-Leerne 658 zielen. Later ontvolkte ons dorp door de lokroep van de werkgelegenheid in Gent. In 1968 was mijn jongste broer bij zijn geboorte de 600ste inwoner; mijn ouders kregen daarvoor een gedenkschaal. Vandaag leven er in ons dorp 1195 inwoners.

Wat ik uit het uitpluizen van dit boek vooral onthoud, is dat we hier maar eventjes zijn – een niemendalletje op de lange tijdslijn van de geschiedenis.
–Johan Schollier

maart 7, 2008

Trekkende en dragende wielen

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 12:00 am

Beste lezer, laat mij nog een keer janken over de suikerbieten, daarna nooit meer. Beloofd! Ik heb immers mijn quotumpje van drie hectare suikerbieten ingeleverd bij het Europees herstructureringsfonds. Mijn vader en ik hebben hier samen zo’n 45 jaar suikerbieten verbouwd, en nu moeten ze ons niet meer hebben. Het heeft geen zin meer. Eerst een lineaire afhouding en dan moeten bijkopen tot 240 ton bieten om groot genoeg te blijven. En dat voor een toekomstige bietenprijs van 26 euro per ton. In 2010 nog eens een evaluatie. Het is dweilen met de kraan open. Ooit kregen wij tot 45 euro per ton, nu nog 26 euro per ton, da’s maar de kostprijs! Daarenboven is Deinze in tweeën gesplitst. De deelgemeenten die aan West-Vlaanderen grenzen, vallen in zone I; de rest van Deinze is zone II. Ik zit natuurlijk aan de verkeerde kant van Deinze. Dit wil zeggen dat ik zelf moet instaan voor de levering van de bieten en de teruglevering van de pulp.
Ik ben nog een laatste keer naar de plantersvergadering geweest in Oudenaarde. De zaal zat stampvol. Er werd ons uitgelegd hoe het zo ver is kunnen komen, onder meer het machtsspel van de grote Europese spelers: Het Franse Tereos en het Duitse Zudsucker tegen het kleine Iscal sugar. Enfin, één hoop miserie. In de zaal ernaast was er een dansfeest aan de gang. Ik had meer zin om daar eens binnen te stappen en een goeie Mort Subite te drinken. Ik had wel nog één vraag voor de directeur: “Hebben wij nog een historisch recht om suikerbieten te telen als er ooit nog een suikertekort zou komen?” Zijn antwoord was dat wij ons geen illusies hoeven te maken. In India alleen al worden er momenteel zeventien suikerfabrieken gebouwd. Hier moeten er dicht. Europa moet en zal suiker invoeren en maakt zichzelf afhankelijk van MOL-landen, China, India, Brazilië … Het zo betreurde Amazonewoud zal nu nog vlugger tegen de grond gaan.
Nu, als melkveehouder wisten wij de laatste twee jaar zo al niet goed of wij nu suikerbieten teelden omwille van de pulp, of omwille van de suiker? Pulp, vergeet het nu maar: 33 procent minder bieten en er was al een tekort. Duur zal die pulp worden! Ik heb nog wat onkruidbestrijdingsmiddelen staan voor de bietenteelt. Wat moet ik daar nu mee? Ik loop opnieuw met het idee om terug voederbieten te verbouwen, hoewel ik daar ook al tweemaal mee gestopt ben: Een eerste keer omdat het te arbeidsintensief was, een tweede keer – niettegenstaande enige mechanisering – vanwege rhizoctonia. Naar het schijnt komt er in 2009 een rhizoctoniaresistent voederbietras op de markt. Nu moet het toch wel lukken, zeker, dat ik net voor de sluiting van Moerbeke – zo onverwacht als ze was – mijn bietenwasmachine verkocht heb aan een veehouder uit Ursel. Ze stond hier al een paar jaar aan de kant. De man had het horen zeggen op het landbouwsalon. Verdorie, ik zou ze zelf opnieuw kunnen gebruiken. Maar nu zou ik het nog anders aanpakken. De firma die hier de suikerbieten kwam laden, weet tot vandaag ook nog niet of zij wel lader kunnen blijven. Het staat wel vast dat zij hun grote reiniger gaan houden. Die is al zeven jaar oud en er is nu een overaanbod van bietenmaterieel. Ik nam al eens contact op met deze mensen en ze zijn bereid een graf voederbieten te komen reinigen. Ik zou ze samen met de maïs inkuilen en dan ben ik meteen van alle werk- of vorstproblemen verlost. Wie weet is dit nu de beste en goedkoopste manier om toch nog een bietproduct te voederen. Ik sta wel alleen: Vera vreest dat het vetgehalte in onze melk weer omhoog gaat schieten, en onze zoon vindt bieten niet meer van deze tijd. Ook wij hebben hier een soort octopusoverleg waar we nog niet uit zijn.

Meewerken aan de dagboeken betekent ook een beetje ervaringen uitwisselen met de lezers. Tijdens de eerste mooie lenteweek heb ik alle weiden laten injecteren. Voor het eerst heb ik daarvoor beroep gedaan op een loonwerker met een driewielige zelfrijder. Vorig jaar injecteerde ik de weiden met een andere machine – een getrokken beervat met tandemas – maar ik had toen wel nogal wat schade aan de zode. Het vergt zoveel kracht van de trekker dat de zode onder zijn wielen gewoon afgeschaafd was. Met de zomerse aprilmaand die erop volgde, leken de wielsporen bijna dood. Hoewel ik ieder jaar de weiden sleep en aandruk, leek het maaiveld op rijenteelt. Mede door de natte zomer is alles opnieuw dichtgegroeid, maar het heeft me toch doen uitkijken naar een ander systeem. Bij de zelfrijder zijn er slechts drie – weliswaar zeer brede – wielen, tegenover acht wielen in het andere systeem. Bovendien zijn de drie dragende wielen de aangedreven wielen. Helemaal geen slip meer. Het enige voorwiel spoort tussen de achterwielen. Je ziet nauwelijks waar dit grote tuig gereden heeft. Mijn beste injecteerervaring tot nu toe. Ach, waar is de tijd dat wij het met onze tank gewoon mochten openspatten? En dan een mals regentje erop!

Onze zoon werkt in de bouw. Deze week bracht hij een briefje mee van een van zijn makkers. Ik wil het u niet onthouden.
Zes antistressregels.
– Hou van je bed zoals van jezelf.
– Rust overdag goed uit zodat je ’s nachts goed kunt slapen.
– Doe zo weinig mogelijk, of laat het de anderen doen.
– Als je plots zin hebt om te werken … ga dan zitten en wacht tot het over is.
– Doe vandaag niet wat je morgen door een ander kan laten doen.
– Als je iemand ziet rusten … help hem.

Johan Schollier

januari 4, 2008

De nieuwe kleinste kleine of de oprotpremie?

Filed under: Johan Schollier — melkbrigade @ 12:00 am

Ik heb de eer de Dagboeken jaargang 2008 te mogen inzetten.
Dus, beste lezer, aan elk van u en uw gezin een gezond, productief en een stralend 2008.
Aan mijn collega-dagboekschrijvers: dat de muze in 2008 overvloedig moge zingen!
Geloof me, beste lezer, het is niet altijd gemakkelijk om onderwerpen te vinden.
Komt er niet eens een nieuwe schrijver/schrijfster bij?
Ik denk wel eens aan Lut, Noël, Bea, Luc, Peter, Jaques, Phillippe …
Het moet een hele opdracht zijn om iedere week een volledige Boer&Tuinder in elkaar te puzzelen. Zij krijgen weliswaar een beetje hulp van de actualiteit, die hen een eindje tegemoetkomt. Misschien denken zij dat het voor ons tegenwoordig een ferme kluif is om een agrarisch bedrijf te runnen! Ach ja, het is elk in zijn stiel.

Van actualiteit gesproken: als een donderslag bij heldere hemel kwam plots het bericht dat de suikerfabriek van Moerbeke gaat sluiten. Hoewel, tijdens het laden van onze bieten vroeg een van de vrachtwagenchauffeurs zich al af of er volgend jaar nog wel naar Moerbeke gereden zou worden. Het was al in de mond, en baf … een paar dagen later was het zover.
Het jaar 2008 start belabberd voor onze akkerbouw. Ik heb het nog gezegd he, dat het sloebers waren! Neen, sorry, het is Europa. Ook voor het negentigtal personeelsleden van het bedrijf moet dit toch zeer hard aankomen. Ik zag op tv een duidelijk aangeslagen directeur Van Gaever verklaren dat dit net gebeurt na een topjaar qua productie, kwaliteit en rendement. Hij loofde ook de boeren die de rijkste en beste bieten ooit leverden. Ook onze loonwerker, die nog niet zo lang geleden een nieuwe zelfrijdende rooier kocht, kan er niet om lachen. Het komt hard aan voor iedere betrokken partij. Niemand kan er omheen: Europa.
Vorige zomer was ik in Ierland, waar alle suikerfabrieken twee jaar geleden sloten. Gaat het hier ook deze weg op? Escanafle, Frasnes, Bruglette, Veurne, Sas van Gent, allemaal al dicht, en nu ook Moerbeke Waas? … Zijn de eigenaars, de familie Lippens uit Knokke, gezwicht voor de enorme sluitingsvergoeding? Gaat Europa zijn bietentelers – alvast de kleinere – uitroeien? Het eerste wat ik deed toen ik het nieuws hoorde, was kijken op een landkaart waar Fontenoy ligt – daar staat immers de andere fabriek van Iscal Sugar. Het ligt in de driehoek Doornik-Leuze-Valenciennes, dicht bij de Franse grens. Stel u eens voor: geen suikerfabriek meer in de Vlaanders. Als België uiteenvalt, moeten onze bieten naar het buitenland! Met hoeveel gaan we nog bieten telen? Gaan de melkveehouders nog aan betaalbare pulp geraken? Pulp, een onmisbare(?) pijler in het hedendaagse melkveerantsoen. Kunnen de overblijvers nog rendabel telen of eventueel groeien in areaal? In de Tiense Suikergroep spreekt men van kleine producenten als het quotum kleiner is dan 200 ton bieten. Ikzelf zit maar net boven die grens. Na de ‘grote schoonmaak’ zal ik dus de nieuwe kleinste kleine zijn – als ik nog bieten ga telen. Of zou ik toch maar kiezen voor de uitstappremie? Noem het voor mijn part maar de oprotpremie.
Een heleboel vragen dus. De tijd zal het weer eens uitwijzen. Maar veel tijd rest er niet meer vóór de nieuwe uitzaai.

Johan Schollier

Maak een gratis website of blog op WordPress.com.